Nieuws

Ruimte voor minder eiwit in het rantsoen zonder verlies aan melkproductie

Gepubliceerd op
9 oktober 2025

In een proef naar de effecten van lagere eiwitgehaltes in het rantsoen werd melkproductie en voeropname nauwelijks beïnvloed bij een gematigde verlaging van het eiwitgehalte in het rantsoen. Een verdere verlaging gaf wel duidelijk negatieve effecten.

Dat tonen de eerste resultaten aan van onderzoek van de Wageningen University & Research in samenwerking met de Vereniging Diervoederonderzoek Nederland (VDN), LVVN en het Melkveefonds.

De melkveehouderij staat onder druk om de uitstoot van stikstof te verminderen. Eén van de mogelijkheden is om het ruw eiwit (RE) in het rantsoen van melkkoeien te verlagen. Eiwitrijke voeding draagt bij aan hoge stikstofuitscheiding via urine en mest. Tegelijkertijd is eiwit van groot belang voor melkproductie en diergezondheid. Het vinden van de juiste balans is dus cruciaal voor zowel het milieu als de melkveehouder.

Het onderzoek, dat werd uitgevoerd op de Dairy Campus in Leeuwarden, volgde 64 melkkoeien gedurende twee volledige lactaties. De dieren kregen één van drie rantsoenen met een verschillend eiwitniveau, met als gerealiseerd gemiddeld eiwit gehalte 13.3, 14.3 en 15.4% RE voor de laag, midden en hoog eiwit-groepen. Alle koeien kregen hetzelfde basisrantsoen (12.4% RE) bestaande uit graskuil, maiskuil en raapzaadschroot, dat werd aangevuld met krachtvoer in verschillende verhoudingen om zo de verschillen in eiwitgehalte te realiseren (zie het vorige nieuwsitem). Van de eerste volledige lactatie in de proef zijn de voeropname (Figuur 1) en melkproductie (Figuur 2) gegevens inmiddels geanalyseerd. Daarbij is het goed om te benadrukken dat zelfs de hoog eiwit-groep met 15,4% RE lager lag dan het Nederlandse praktijkgemiddelde van 16,1% (CBS, 2024). De uitkomsten moeten dus worden gezien in de context van een relatief laag eiwit niveau.

Figuur 1: Droge stof opname van koeien met verschillende eiwitgehaltes in het rantsoen (Laag: 13.3%; Midden 14.3%; Hoog: 15.4%) tijdens de eerste lactatie (44 weken) van de proef.
Figuur 1: Droge stof opname van koeien met verschillende eiwitgehaltes in het rantsoen (Laag: 13.3%; Midden 14.3%; Hoog: 15.4%) tijdens de eerste lactatie (44 weken) van de proef.
Figuur 2: Vet en eiwit gecorrigeerde melkgift (FPCM) van koeien met verschillende eiwitgehaltes in het rantsoen (Laag: 13.3%; Midden 14.3%; Hoog: 15.4%) tijdens de eerste lactatie (44 weken) van de proef.
Figuur 2: Vet en eiwit gecorrigeerde melkgift (FPCM) van koeien met verschillende eiwitgehaltes in het rantsoen (Laag: 13.3%; Midden 14.3%; Hoog: 15.4%) tijdens de eerste lactatie (44 weken) van de proef.

De koeien in de laag eiwit-groep aten minder (21,7 kg droge stof (DS) per dag) en produceerden minder melk (gemiddeld 29,9 kg/d) dan de midden eiwit- (23,9 kg DS/d en 33,8 kg melk/d) en hoog eiwit-groep (23,9 kg DS/d en 34,4 kg melk/d). Ook de vet- en eiwit gecorrigeerde melkproductie (FPCM) was lager in de laag eiwit-groep (31,3 kg/d) dan in de midden eiwit- (35,8 kg/d) en hoog eiwit-groep (36,8 kg/d). Tussen de midden eiwit- en hoog eiwit-groep waren geen significante verschillen in opname of productie, al lag de melkproductie bij de hoog eiwit-groep gemiddeld iets hoger. De ureumconcentratie in melk (Figuur 3) bleek duidelijk samen te hangen met het eiwitniveau in het voer: hoe lager het eiwitgehalte, hoe lager het melkureum.

Ureum gehalte in de melk van koeien met verschillende eiwitgehaltes in het rantsoen (Laag: 13.3%; Midden 14.3%; Hoog: 15.4%) tijdens de eerste lactatie (44 weken) van de proef.
Ureum gehalte in de melk van koeien met verschillende eiwitgehaltes in het rantsoen (Laag: 13.3%; Midden 14.3%; Hoog: 15.4%) tijdens de eerste lactatie (44 weken) van de proef.

Een verlaging van het ruw eiwitniveau van 15.4 naar 14.3% RE blijkt mogelijk zonder significant verlies in melkproductie of voeropname, wat perspectief biedt voor stikstofreductie in de melkveehouderij. Een verdere verlaging naar 13.3% RE leidt echter tot duidelijk lagere voeropname en melkproductie, wat nadelig is voor het bedrijfsresultaat. De uitkomsten bieden melkveehouders en beleidsmakers aanknopingspunten om de balans te vinden tussen milieuwinst en economische haalbaarheid. Daarbij geldt wel dat de resultaten van de tweede lactatie en de analyses van de effecten op diergezondheid nog volgen, waardoor de lange-termijnconsequenties pas later volledig duidelijk zullen worden.